Er zijn gevallen waarbij een kind door omstandigheden geen contact meer heeft met één van hun ouders. Dit kan echter betekenen dat ook het contact met de grootouder(s) van de zijde van die ouder komt te vervallen. Dit kan voor zowel de grootouders alsook voor het kind erg vervelend zijn.
Er zijn gevallen waarbij de grootouder(s) toch recht hebben op omgang met het kind. Deze gevallen zijn opgenomen in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel luidt als volgt.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft als aanvulling op dit artikel in 2015 een uitspraak[1] gedaan. Hierin werd bepaald dat in zaken betreffende omgangsrecht geen hoge eisen dienen te worden gesteld aan het begrip ‘family life‘ indien er sprake is van een kind dat regelmatig is verzorgd door de grootouders die omgang wensen. Daaraan kan niet afdoen dat het contact inmiddels al geruime tijd is geëindigd.
Met andere woorden: er dient sprake te zijn van family life met betrekking tot de grootouders en het kind, mochten de grootouders een beroep willen doen op het omgangsrecht. Mocht het contact tussen grootouders en het kind al enige tijd verbroken zijn door de omstandigheid dat het kind geen contact meer heeft met de andere ouder, dan mag dat geen reden zijn voor een rechter om het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen grootouders en het kind af te wijzen.
[1] ECLI:NL:GHSHE:2015:4535