Op 13 februari 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam een arrest gewezen betreffende de vaststelling van partneralimentatie. De vrouw stelde hoger beroep in na de afwijzing door de rechtbank Noord-Holland van haar verzoek tot bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (partneralimentatie). Zij vroeg de rechtbank om een bijdrage van € 1.250,- per maand ten laste van haar ex-man toe te kennen.
Het hof boog zich over de vraag of zij toch recht had op partneralimentatie, in tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank. Volgens het hof moet er bij het bepalen van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarnaast moet een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin beide partijen hebben geleefd en moet zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde rekening worden gehouden (zoals is gesteld in het arrest van de Hoge Raad van 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7050). Gelet op voorgenoemde rechtspraak neemt het hof het behoefteoverzicht die de vrouw heeft aangevoerd als uitgangspunt en kijkt naar alle omstandigheden die kunnen meespelen in het oordeel tot partneralimentatie.
Wat betreft de maandelijkse behoefte van de vrouw gaat het hof in op alle betreffende posten, zoals huurkosten, gemeentelijke belastingen, vakanties, verjaardagen en persoonlijke en uiterlijke verzorging. Het hof kijkt ook naar de inwonende, thans meerderjarige, dochter van partijen waar de vrouw zorg voor draagt. In de onderlinge verhouding tussen partijen zal daarom rekening worden gehouden met de kosten voor een tweepersoonshuishouden. Daarentegen houdt het hof geen rekening met de kosten voor alternatieve geneeswijzen aangezien deze zijn ontstaan na het uiteengaan van partijen en aldus niet behoren tot de welstand tijdens het huwelijk. Het hof gaat daarnaast niet mee met het betoog van de man dat in de bepaling van de behoefte rekening moet worden gehouden met eventueel door de vrouw ontvangen toeslagen. Toeslagen hebben namelijk een subsidiair karakter en gaan derhalve niet voor op de onderhoudsverplichting van de man.
Het hof bespreekt hierop volgend de aanvullende behoefte van vrouw. De vrouw stelt dat zij haar werkzaamheden bij haar huidige werkgever niet kan uitbreiden. Een tweede parttime baan is niet mogelijk vanwege haar vooropleiding, haar gebrek aan werkervaring en haar optreden als mantelzorger voor haar op hoge leeftijd zijnde moeder. Het hof besluit hierover dat, gelet op de huidige omstandigheden, niet kan worden gevergd dat de vrouw geheel in haar eigen levensonderhoud voorziet. Het hof brengt daarom op de behoefte van de vrouw haar werkelijke inkomsten in mindering. Ook acht het hof dat de man voldoende in staat is de door de vrouw verzochte uitkering tot levensonderhoud van € 1.250,- per maand te voldoen. Het hof vernietigt derhalve de beschikking van de rechtbank Noord-Holland en beslist dat de man aan de vrouw per ingang van heden als uitkering tot haar levensonderhoud € 1.250,- per maand zal betalen.
Heeft u vragen over voorgaand artikel of andere vragen? Neemt u dan vrijblijvend contact op met Lamers Tielemans Advocaten in Eindhoven voor meer informatie. Stuur hiervoor een e-mail naar info@lamerstielemans.nl of bel met 040-2180515.
Wij helpen u graag.