Op 23 december 2014 deed de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak over de door een curator verleende volmacht in het licht van de bevoegdheden van de curator.[1] Een man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Zij hebben een huis dat zij hebben gefinancierd middels een door de Rabobank verstrekte hypotheek. Voor de hypotheek zijn man en vrouw beide hoofdelijk aansprakelijk, maar het huis is eigendom van de man.
Als het faillissement van de vrouw wordt uitgesproken, kiezen de man en de curator van de vrouw ervoor om de Rabobank een onherroepelijk volmacht ex art. 3:60 BW te verstekken om de woning te verkopen en te leveren. Dit met het oog op het voorkomen van een executieverkoop, daar dit in het algemeen een lagere verkoopprijs met zich meebrengt.
Het faillissement wordt een maand na het verlenen van de volmacht middels vereenvoudigde afwikkeling (het verbindend worden van de uitdelingslijst) beëindigd. De Rabobank heeft het huis op dat moment echter wel al verkocht, het huis diende op dat moment alleen nog geleverd te worden.
Nu het faillissement was afgewikkeld, wilden de man en vrouw de levering tegenhouden, zodat zij hun huis zouden behouden. Zij startten om die reden een kort gedingprocedure en vorderden dat Rabobank verboden zou worden om de volmacht te gebruiken, zulks op straffe van een dwangsom.
De voorzieningenrechter stelt dat in een dergelijke situatie gekeken dient te worden naar de verhouding tussen de curator en de gefailleerde. Uit artikel 23 Faillissementswet blijkt dat de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer verliest over zijn tot het faillissement behorend vermogen. Hieruit leidt te voorzieningenrechter af dat de curator beschouwd dient te worden als een gerechtelijke bewindvoerder, waarbij zijn taken en bevoegdheden door de wet en jurisprudentie aan hem zijn toebedeeld.
De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel, aldus artikel 68 Faillissementswet. De curator kan om die reden alleen rechtshandelingen verrichten in dat kader. Opmerking verdient hierbij dat indien de rechtsgevolgen van deze rechtshandelingen zich uitstrekken tot de periode na afronding van het faillissement, is de gefailleerde wel gebonden aan deze rechtshandelingen en -gevolgen.
Vervolgens kijkt de voorzieningenrechter naar de strekking van artikel 3:60 BW. Door het verstrekken van de volmacht in onderhavig geval, werd de Rabobank gemachtigd om namens de curator de boedel te binden, in het bijzonder door verkoop en levering van de woning aan een derde. Nu het faillissement is beëindigd, zou de curator de woning niet aan een derde kunnen leveren, aangezien hij gefailleerde niet meer kan binden. Aangezien de volmacht door de curator is verleend, is deze uitgewerkt sinds de beëindiging van het faillissement.
Om de reden dat de curator gefailleerde na beëindiging niet meer kan binden, wijst de voorzieningenrechter het gevorderde verbod toe. Dit ondanks de bewoording in de volmacht. De curator, zijnde de volmachtgever, werd namelijk als volledig eigenaar aangeduid. Dit is echter onjuist, daar de curator nimmer eigenaar wordt. Hij is wel bij uitsluiting bevoegd om over de woning te beschikken.
Heeft u vragen over faillissement of het handelen van de curator? U kunt altijd vrijblijvend contact opnemen met een advocaat met Lamers Tielemans Advocaten Eindhoven voor meer informatie, zodat u weet waar u aan toe bent. Email naar info@lamerstielemans.nl of bel 040-2180515.
[1] ECLI:NL:RBNHO:2014:12367.